Artikel gepubliceerd in De Taalkundige 2014 / 2-3-4
Wie van huis vlucht door oorlog en ellende, en dan uiteindelijk terechtkomt in ons zompige moeras, krijgt uiteindelijk een plastic koffiebekertje in zijn hand gedrukt, en wordt voor een degelijk bureau gezet, waarachter een ambtenaar van de IND zit.
En dan ontstaat er natuurlijk een taalprobleem: de ambtenaar mag alleen Nederlands spreken, en de gemiddelde asielzoeker heeft natuurlijk niet voldoende tijd gehad om een inburgeringscursus te doen. En dus moet er ook een tolk bij zijn.
Susanne van der Kleij promoveert volgende week in Nijmegen op een proefschrift over de rol van de IND-tolk bij de asielaanvraagprocedure. Officieel ligt deze aan zeer strakke banden: de tolk mag alléén vertalen – niets toelichten, geen aanvullende vraag stellen, wanneer de asielzoeker ik zegt, daar geen hij van maken.
Duister
Dat is natuurlijk niet te doen. Zo’n gesprek duurt soms geruime tijd, de asielzoekers hebben er vaak gruwelijke en persoonlijke verhalen te vertellen, en een mens is geen robot. Het is Susannes verdienste dat ze nu een aantal échte gesprekken mét een tolk heeft opgenomen en in detail heeft geanalyseerd zodat ze kan laten zien dat tolken zich vaak niet precies aan de norm houden.
Veel kwaad kan dat in de door haar geanalyseerde gesprekken niet, al zit er in haar materiaal wel een tolk die de Afrikaanse variëteit van het Engels die de asielzoeker spreekt, eigenlijk minder goed lijkt te beheersen dan de dienstdoend ambtenaar en die daar eigenlijk allemaal smoesjes voor bedenkt. Ook in dat geval komt het allemaal op zijn pootjes terecht, en je zou je zelfs bij veel van de gesprekken moeten afvragen of het gesprek wel zo vlot was verlopen zonder de tolk, die zelf even toelichtte wat de ambtenaar bedoelde met een wat duister geformuleerde vraag, of de asielzoeker aanspoort zijn antwoord wat vollediger te maken.
Robot
De gesprekken zijn vaak heel moeilijk. Susanne, die altijd bij de opnames was, heeft me er weleens verteld: het gaat over de zeer traumatische ervaringen die mensen hebben doen besluiten hals over kop huis en haard te verlaten.
De aanbevelingen die Van der Kleij doet zijn dan ook simpel: maak de gedragscode voor tolken wat losser – pas hem meer aan de praktijk aan. Natuurlijk moet zo’n tolk geen partij kiezen, maar wat uitleg kan best. En om vervolgens problemen te voorkomen zouden al dit soort gehoren moeten worden opgenomen; bizar genoeg gebeurt dat nog niet omdat het ‘te duur’ zou zijn, hoewel de kosten van de opslag van een geluidsbestand ergens in de buurt van het getypte verslag natuurlijk gering zijn. Het lijkt belangrijker dat er een zo nauwkeurig mogelijk verslag ligt dan dat een tolk zijn best doet om terwijl iemand anders gruwelijke verhalen vertelt in een robot te veranderen.
Susanne van der Kleij,
Interaction in Dutch asylum interviews. A corpus study of
interpreter-mediated institutional discourse.
Proefschrift, Nijmegen.
Door Marc van Oostendorp