Deontologie, heeft dat woord voor u een stoffige connotatie? Dat had het voor mij ook, tot ik ontdekte dankzij een collega ontdekte dat ik er eigenlijk al voordrachten over aan het geven was. Toen noemde ik dat collegiale concurrentie. En niemand vond dat stoffig: de toehoorders reageerden steeds alsof ze iets totaal nieuws hadden gehoord.
DEONTOLOGIE IS HIP
Deontologie is op het ogenblik zeer hip. De Federatie van de Vrije Beroepen heeft onlangs een werkgroep opgezet die gewerkt heeft aan een gemeenschappelijke deontologie en tuchtprocedure voor de vrije beroepen (en wij beoefenen dan geen gereglementeerd, maar wel een vrij beroep).
Bij onze contacten met het ministerie in verband met de uitwerking van het statuut van de beëdigd vertalers merken we dat deontologie een cruciaal argument is. Minister Geens, ooit voorzitter geweest van de Federatie van de Vrije beroepen, hecht zelf ook een groot belang aan deontologie – als de essentie van het vrije beroep.
Ook bij de bedrijven is deontologie hip. Ze vinden allemaal deontologische codes uit, streven naar ethisch verantwoord handelen. Hun Credo’s staan vol van grootse gedachten als menselijke waardigheid, transparantie of duurzaam ondernemen.
Nu zou ik eens willen vragen wie hier ’s morgen opstaat met het voornemen om vandaag eens een slechte vertaling te maken? Niemand wil graag een slechte vertaling op zijn geweten hebben. En als ik over het geweten spreek, dan denken we aan moraal en aan deontologie (of ethiek, want in Nederland is deontologie een onbekend woord).
Een echte professional kan zich niet voorstellen dat hij een opdracht zou vervullen waarvoor hij niet gekwalificeerd is. Een echte professional kwijt zich van zijn taak naar beste eer en geweten.
Als een professional fouten maakt, is dat onder druk van externe factoren: gebrek aan (opzoek)tijd, de noodzaak om zijn boterham te verdienen. Deze druk verhoogt het risico dat een vertaler fouten maakt.
DEONTOLOGIE: DE JUISTE KEUZE
Deontologie helpt een vertaler of tolk om de juiste keuzes te maken, om te zorgen voor werkomstandigheden waarin hij zich prettig voelt en optimaal kan werken.
Voor deze voordracht heb ik me gebaseerd op de volgende drie teksten over deontologie: die van de Belgische Kamer van Vertalers en Tolken, van de Société française des traducteurs en van het Centre Européen van de Fédération internationale des traducteurs, FIT-Europe (waar ze dan spreken over een “Code of good practices”).
VERKLARING VAN NAIROBI
Al deze codes zijn in feite gebaseerd op de Verklaring van Nairobi van de UNESCO, een visionaire tekst uit 1976. In deze tekst wordt de bezorgdheid geuit om de kwaliteit van vertalingen en worden enkele basisregels vastgelegd. Dit zijn onder meer dat de vertaler moet zorgen dat hij over alle nodige documenten en informatie beschikt voor de vertaling en het schrijven van een coherente tekst, dat hij de originele tekst (geen vertaling) vertaalt en dat hij vertaalt in zijn eigen moedertaal.
In LinkedIn zag ik onlangs een onlangs een boutade dat de Verklaring van Nairobi een nutteloos document zou zijn, want deze zou letterlijk niets bereikt of veranderd hebben. Die persoon ziet dan wel een groot aantal zaken over het hoofd. Sinds 1976 zijn er tal van beroepsverenigingen opgericht, die allemaal hun deontologische codes hebben geschreven en – zoals de tekst voorschrijft – algemene verkoopvoorwaarden of modelcontracten ter beschikking stellen van hun leden. Dat is heel wat, vooral als je bedenkt dat niemand anders dan wijzelf deze ontwikkelingen kunnen bewerkstelligen – en dat al dit werk in de meeste landen verzet wordt door vrijwilligers.
Laten we dan eens kijken naar de deontologische code van de BKVT: “Door hun lidmaatschap verbinden de leden van de BKVT zich ertoe de bepalingen van deze code na te leven.” En dus onthouden we ons van alle handelingen die de waardigheid van het beroep kunnen aantasten. We weigeren in het bijzonder elke opdracht te aanvaarden, uit te voeren of te laten uitvoeren waarvan wij niet de kwaliteit kunnen waarborgen. We staan moreel borg voor de goede kwaliteit van ons werk – ook van onderaannemers. We onthouden ons van het persoonlijk uitvoeren van een opdracht voor een of meerdere talencombinaties waarvoor wij niet door de BKVT aanvaard zijn. We vermelden geen titels of kwalificaties die niet aan de werkelijkheid beantwoorden.
ARBEIDSVOORWAARDEN
De deontologische code heeft het ook over arbeidsvoorwaarden die kwaliteit in de hand werken: we moeten redelijke leveringstermijnen bedingen, vragen naar de nodige documenten en informatiebronnen, bij door ons niet op te lossen moeilijkheden de opdrachtgever vragen ons geheel of gedeeltelijk van de opdracht te ontslaan of een gekwalificeerde deskundige ter beschikking te stellen.
We moeten verzorgd werk afleveren en we moeten ons bijscholen.
Maar de deontologische codes gaan nog verder en bevatten andere schatten die de kwaliteit van het werk waarborgen en die opdrachtgevers nauw aan het hart (zouden moeten) liggen: de houding ten opzichte van collega’s en de vertrouwelijkheid.
VERTROUWELIJKHEID
Dan wil ik even dieper ingaan op wat vertrouwelijkheid is en vooral: niet is. Er wordt ons gevraagd om NDA’s (Non-Disclosure Agreements) te ondertekenen. Dit zijn geheimhoudingscontracten, en op zich heb ik daar geen probleem mee. Geheimhouding wordt immers voorgeschreven door onze deontologische code en daar wijs ik al mijn opdrachtgevers ook op.
Maar deze NDA’s die klanten ons opsturen, bevatten vaak ook irrelevante clausules, zoals niet-concurrentieclausules. Of ze stipuleren dat we op verzoek alle documenten rond een opdracht moeten vernietigen. Dat kan gevaarlijk zijn, want dan vernietig je elk bewijsmateriaal van een opdracht. Ik ben pas bereid om dat te doen nadat de volledige factuur betaald is en dan moet de klant aanvaarden dat er geen enkel verhaal meer mogelijk is als de kwaliteit op een later tijdstip betwist zou worden. Dan kan ik immers niet meer nagaan of de teksten die de klant aanvoert onveranderd identiek zijn aan de brontekst die me voorgelegd werd en de vertaling die ik geleverd heb.
Er zijn geheimhoudingscontracten die zo ver gaan dat ze stipuleren dat de klant het kantoor en computer zou kunnen komen inspecteren, om te controleren of de documenten vernietigd zijn. Nu kan ik er nog in meegaan dat een klant komt kijken of ik wel een wachtwoord heb op mijn computer, en een firewall en een antivirus, maar niet dat hij komt controleren of een bepaalde tekst uit mijn computer verdwenen is. Dat betekent dat ik hem totale toegang verleen tot mijn computer en de vertrouwelijkheid schend voor al mijn andere klanten. Hoe geloofwaardig ben ik dan?
COLLEGIALITEIT
Ook collegialiteit is van belang voor de kwaliteit en wat zegt de deontologie hierover?
Bij de BKVT: “collega’s dienen goede professionele betrekkingen met een collegiaal en solidair karakter te onderhouden”. De deontologische code van Linguajuris, die geschreven is naar het model van Den Haag: “In de mate van het mogelijke dienen de beëdigde vertalers, tolken en vertalers-tolken hun collega’s gebruik te laten maken van de gespecialiseerde kennis die ze verworven hebben en die voor hen nuttig kan zijn bij de uitoefening van hun functie.”
De code van FIT-Europe: “Translators and interpreters shall refrain from unfair competition (e.g. predatory pricing) and from public attacks on the reputation and competence of other translators and interpreters. Any criticism of another translator’s or interpreter’s work must first be expressed directly to the person concerned as objectively as possible.”
Nu is de vraag wel: zijn wij collega’s of concurrenten? Want concurrenten delen geen informatie, helpen hun concurrenten niet om beter te werken, proberen tot elke prijs (!) klanten bij hun concurrenten weg te lokken en spreken vooral niet over de kwaliteit van hun concurrenten.
Wat ziet de klant in dat geval? De klant denkt dat hij alles kan krijgen door de leverancier onder druk te zetten, vooral door te spreken over de concurrentie (daar kan ik het goedkoper krijgen, of sneller…). Hij voelt aan dat solidariteit ver te zoeken is en dat er geen waardering is voor de concurrent. Zo krijgt ook hij geen hoge dunk van het beroep. Het resultaat is dat de klanten proberen om de laagste prijzen en kortste leveringstermijnen te onderhandelen. Het enige voordeel van concurrentie voor ons, is dat wij steeds op onze tenen moeten blijven staan om kwaliteit te leveren. Werken onder druk kan heel stimulerend zijn, maar niet als we de indruk hebben dat ons werk niet gewaardeerd wordt.
Als we ons collegiaal gedragen, dan begrijpt de klant dat elke dienst naar waarde vergoed moet worden. Door van ons te horen hoezeer wij een collega waarderen, zal hij er makkelijker op vertrouwen dat de collega goed werk levert: het wordt immers gezegd door iemand die het kan weten! Dan is een klant wellicht ook minder geneigd om zeer scherp te onderhandelen, maar hij zal wel veeleisender zijn. Dat is precies wat we nodig hebben om ons scherp te houden.
De kwaliteit lijdt onder de minder gunstige werkomstandigheden.
Collegialiteit heeft nog andere voordelen: we vinden bij elkaar terminologische ondersteuning, morele steun, administratieve ondersteuning (slechte betalers, technieken om betaling te stimuleren). Dat zal de prijzen wel op een hoger niveau houden, maar daarvoor zijn we beter gemotiveerd en hebben we meer tijd voor bijscholing. Uiteindelijk zal dit voor de klant een betere kwaliteit tot gevolg hebben.
Nu bestaat dan wel het gevaar dat als we al te open zijn met collega’s, de verleiding zou kunnen ontstaan om een klant in te pikken. Maar dat is nu net oncollegiaal en deontologisch niet toegestaan.
Bij collegialiteit is de wederkerigheid zeer belangrijk. Daar is sociologisch onderzoek naar verricht. Wat zal uiteindelijk meer voordeel opleveren voor onze overlevingskansen: als we altijd alles voor ons houden, en alleen delen als iemand anders iets met ons deelt, of als we zelf eens het risico nemen om te delen? Of als we een totaal naïeve houding aannemen en alles met iedereen delen? Zoals altijd is de middenweg de gunstigste strategie.
Als de gelegenheid zich voordoet, moeten we het aandurven om een klant die we niet kunnen bedienen door te sturen naar een collega – we zullen dan ook van collega’s wel eens klanten doorgestuurd krijgen. Het komt heel professioneel over als je zegt: “Ik ben zelf gespecialiseerd in familierecht, maar mijn collega levert u zeker een uitstekende vertaling van deze handelsovereenkomst.” Dat schept vertrouwen. Naar grootste waarschijnlijkheid ontstaat er dan een goede werkrelatie. Dat komt goed van pas als we eens een moeilijkere periode doormaken.
Een collega is dan een onontbeerlijke steun voor professionele kwaliteit. Voor de klant is dit professionalisme een pijler van het imago van ons beroep.
DUMPING EN VRIJWILLIGERSWERK
Laten we het dan ook eens hebben over tarieven, vooral de lage, of zelfs gratis werk. Dumping is oncollegiaal. Daarmee maak je geen vrienden. Het is ook bij wet verboden, maar in ons geval is dumping heel moeilijk te bewijzen. Is gratis werk ook dumping? Niet noodzakelijk. Ik kan bijvoorbeeld beslissen dat ik een vertaling doe omdat ik een goede zaak wil ondersteunen, wetende dat de vertaling nooit aan een andere professionele vertaler uitbesteed zal worden. Veelal staat er ook weer wat tegenover die gratis bijdrage – publiciteit bijvoorbeeld. Het is dan vaak ook makkelijker om te eisen dat de vertrouwelijkheid opgeheven mag worden, zodat onze teksten kunnen dienen als demonstratiemateriaal.
Ik zal evenwel nooit een “vrijwillige” vertaling leveren voor een lager tarief, want daarmee snijden we ons in de vingers. De kans is dan zeer groot dat die prijs blijft hangen bij de persoon die deze vertaling in ontvangst neemt. Als deze later, vanuit zijn bedrijf een vertaling vraagt die wel betaald moet worden, zal hij de “juiste” prijs ineens exorbitant vinden.
Nu is het hele betoog tot nu toe opgesteld vanuit het perspectief van een vertaler die werkt voor directe klanten. Hoe zit het dan met vertaalbedrijven? Zijn dat collega’s of concurrenten? Of klanten? Wel, als ze zich collegiaal willen gedragen en zich houden aan de deontologie, zijn het wat mij betreft collega’s. Misschien is dat een utopie en daarom is de BKVT samen met de BQTA van plan om een gezamenlijke tekst uit te werken, naar het model dat in Finland en Hongarije al wordt gebruikt, van een “code van goede praktijken” voor vertalers/tolken en vertaal-/tolkbedrijven.
NORMEN
Tot nu toe heb ik het nog niet gehad over certificatie – meestal volgens bepaalde normen. Wie heeft normen nodig? Als alle vertalers hun deontologie zouden respecteren, wordt de kwaliteit dan niet voldoende gegarandeerd?
Tolken en vertalers zijn niet de enige actoren in onze markt. Er zijn ook nog de vertaalbedrijven of “vertaaldienstverleners”. De norm EN 15038 (die nu vervangen is door een ISO-norm) beschrijft het werk van vertaalbedrijven. Zíj hebben behoefte aan een beschrijving van goede praktijken voor de essentie van hun werk, omdat deontologische codes geschreven zijn voor professionals in tolken en vertalen en niet voor de professionals van de verkoop/dienstverlening.
De norm somt de kwalificaties op waaraan voor de selectie van een vertaler. Dit is een vrij lange lijst van bekwaamheden die eigenlijk sterk lijken op leerdoelen van een opleidingsinstituut – wat wij vaardigheden zouden noemen: vertaalbekwaamheid, taalkundige en tekstuele bekwaamheid in de brontaal en de doeltaal, onderzoeksbekwaamheid, culturele bekwaamheid, technische bekwaamheid. Deze bekwaamheden zijn te bewijzen door diploma’s van een officieel erkende vertaalopleiding op HBO/WO-niveau; gelijkwaardige kwalificaties op een ander gebied plus minimaal twee jaar aantoonbare vertaalervaring; ten minste vijf jaar aantoonbare beroepservaring op vertaalgebied.
Al deze zaken worden onderzocht bij de toetreding tot een beroepsvereniging. Deze mensen moeten zich bijscholen – ook daarvoor zorgen beroepsverenigingen.
Het zou dus veel makkelijker zijn om de bekwaamheidseisen samen te vatten als :“een professional die gebonden is aan een deontologische code”. Zelfs als de vertaler geen lid zou zijn van een beroepsvereniging, zou hem in elk geval gevraagd kunnen worden een bestaande deontologische code te ondertekenen. Dan is er evenwel geen instantie waarbij een eventuele slechte kwaliteit aangeklaagd kan worden.
De rest van zo’n norm heeft het over procedures vanaf het moment dat de klant belt met een vraag – tot een eventuele klachtenprocedure na de levering.
De normen respecteren evenwel niet altijd de deontologie. Zo schrijven de normen een revisie voor. Vertaalbedrijven laten de vertaling dan reviseren en leveren die gereviseerde tekst zonder de oorspronkelijke vertaler om toestemming te vragen. Dit is ondeontologisch en een schending van het auteursrecht. Zelfs als een vertaler het financiële aspect van het auteursrecht laat vallen, dan blijft het intellectuele auteursrecht onvervreemdbaar. Als een vertaling gereviseerd wordt, moet de gereviseerde tekst goedgekeurd worden door de oorspronkelijke vertaler! Eigenlijk levert dit zelfs een aantal voordelen op: de vertaler is de eerste om fouten van de revisor op te merken; de revisor moet verantwoording afleggen voor zijn revisie en zal minder geneigd zijn om willekeurige verbeteringen door te voeren; de verantwoordelijkheid voor de vertaling ligt dan opnieuw bij de vertaler; vertaler en revisor leren van elkaar; het stimuleert de collegialiteit en wederzijds respect onder collega’s.
GARANTIE EN VERANTWOORDING
De norm is zelfs door gecertificeerde bedrijven al gebruikt als excuus voor ondeontologisch gedrag, zoals blijkt uit de klucht van een wanhopige consument, die een vertaling geleverd kreeg van een vertaalbedrijf dat gecertificeerd was volgens EN15038. De vertaling was zo onbruikbaar, dat de gebruikers bij voorkeur werkten met de originele tekst. Op de klacht heeft het vertaalbedrijf geantwoord: “De vertaling werd uitgevoerd in overeenstemming met de norm EN15038”. Dat betekent dat er een correcte bestelbon en factuur werden opgesteld en dat de vertaling op tijd geleverd werd.
De klant kan tegen een dergelijk antwoord niets meer ondernemen – tenzij een klacht neerleggen bij het certificerende bedrijf, dat ook gaat concluderen dat alle regels van de norm gerespecteerd werden. Het is op geen enkele manier voorzien dat de kwaliteit van de vertaling zelf onderzocht zou worden.
Als de vertaling geleverd was geweest door een lid van een beroepsvereniging, had de consument zich tot deze vereniging kunnen richten. Bij de BKVT zou de arbitrageraad of indien nodig de tuchtraad de consument hebben kunnen bijstaan voor de evaluatie van de kwaliteit, en de opsporing van de oorzaak van de mogelijke gebreken en zelfs een oplossing kunnen voorstellen.
Uit de werking van onze arbitrageraad en tuchtraad heb ik wel geleerd dat een slechte vertaling zelden het resultaat is van werk door een bekwame vertaler/revisor, die gewerkt heeft in correcte omstandigheden. In de meeste gevallen was de slechte kwaliteit te wijten aan tijdgebrek – zowel bij de vertaler als de revisor! In sommige gevallen ook aan een verkeerde inschatting van de eigen capaciteiten, waarbij er op het ogenblik van dat inzicht vaak onvoldoende tijd is om een geschiktere vertaler te zoeken. Er waren ook gevallen waarbij de prijs van de uiteindelijke onderaannemer zo verdacht laag was, dat men alle redenen heeft om te twijfelen of de vertaler wel een professioneel was.
Bij extreem lage tarieven zien vertalers zich genoodzaakt grote volumes te verwerken om in hun levensonderhoud te voorzien: niet alleen zijn ze oververmoeid, maar ze hebben ook geen tijd voor bijscholing. Klanten beseffen te weinig hoe sterk de invloed is van een laag tarief op de motivatie van de vertaler.
CERTIFICATIE OF DEONTOLOGIE?
Een vertaler die zich houdt aan een deontologische code, gaat een persoonlijke morele verbintenis aan, en dit voor al zijn beroepsactiviteiten, ongeacht de klant of het soort vertaling dat hij moet leveren. Hij gaat deze verbintenis ook aan ten aanzien van zijn collega’s, bij wie hij zich zal moeten verantwoorden als hij de deontologie niet respecteert. Een klant kan met zijn klachten terecht bij de beroepsvereniging, die kan helpen met bemiddeling, arbitrage of tuchtprocedures.
Een vertaler die zich verbindt tot de toepassing van een norm (die zich laat certificeren) hoeft deze norm alleen te respecteren in de gevallen waarvoor hij zich ertoe verbindt. Hij kan zich daar bij de ene klant wel toe verbinden, bij een andere niet. Of hij kan zich ertoe verbinden voor bepaalde vertalingen en niet voor andere. Er is geen instantie die de kwaliteit van de tekst zelf bestudeert en beoordeelt. Het certificerende organisme zal hoogstens nagaan of de procedures gevolgd zijn.
CONCLUSIE
De kwaliteit van vertalingen of tolkwerk wordt het best gegarandeerd door een deontologische code – en toezicht door collega’s. Dienstverleningsnormen zoals EN15038 en de toekomstige ISO-normen dienen gericht te zijn op de meerwaarde die vertaalbedrijven bieden aan vertalingen en tolkwerk.
Agnès Feltkamp
Dit artikel werd voor het eerst gepubliceerd in nr. 2016/2 van het magazine De Taalkundige, het driemaandelijkse tijdschrift van de Belgische Kamer van vertalers en tolken, onder de titel “Certificatie of deontologie?”. De inhoud van de artikels geeft uitsluitend de zienswijze van de auteurs weer. Wilt u bijdragen? Stuur ons uw artikel op het adres .